Wat jammer toch

Hij overleed plots, op een morgen in de drukte van het dagelijks leven. Ik las pas ’s avonds het berichtje van mijn moeder, waarin ze schreef: ‘A.L. Snijders is overleden. Wat jammer toch!’ A.L. Snijders, pseudoniem van Peter Cornelis Muller, was de founding father van het ZKV, het zeer korte verhaal. Wat was hij daar goed in! Zijn minivertellingen veroverden de harten van duizenden lezers en, op zondagochtend, die van luisteraars zoals ik. Mensen die om stipt 8.45 uur nog in onderbroek en nachthemd met watermeloenprint, beschuitjes belegden met kaas of wastrommels volstouwden en ondertussen inschakelden op radio 4 voor het programma De ochtend van 4 met Niels Heithuis. Zo’n 5 minuten lang kon je je dan overgeven aan de bromstem van de excentrieke Amsterdammer in zijn afgelegen Tukkerse boerderij. Hij las zijn ZKV’s altijd zelf voor. De borstelige wenkbrauwen, die bij mij beelden opriepen van besnorde walrussen op arctische stranden, dacht ik erbij.

Snijders kon je in feite een luilak noemen, wat ik persoonlijk een erg komische eigenschap vind voor iemand die het zover schopte en de Constantijn Huygensprijs won. Over zijn schuilnaam verklaarde hij dat hij bij het bedenken ervan, er niet langer dan een ogenblik over had nagedacht. De eerste naam die in hem opkwam werd het: A. L. Snijders dus. Geen diepzinnige gedachten of symbolische waarde. Volgens zijn uitgever had hij geen zitvlees. Daarom paste het ZKV hem als een tweede huid, een dikke roman duurde hem gewoon te lang. Een ‘last minute brein’ had hij ook. Hij tartte de deadline van zijn meesterstukjes, liet zijn uitgevers tot het laatste moment in spanning, daar kwam hij openlijk voor uit. Toch deed dat nooit afbreuk aan de kwaliteit, waarschijnlijk stuwde de tijdsdruk die alleen maar verder op.

In navolging van Snijders’ ZKV ontwikkelde ik mijn eigen variant op het korte verhaal, namelijk het Tamelijk Korte Verhaal of TKV. De variabele lengte daarvan past mij beter. Ik gebruik doorgaans zo’n 400 tot 1000 woorden, dit in tegenstelling tot de paar honderd die Snijders gebruikte in de ZKV’s en de 2000 tot 15000 woorden die in een traditioneel kort verhaal worden aangehouden. Laat er overigens geen twijfel over bestaan, met mijn verhalen zou ik me op geen enkel vlak met de grootmeester durven meten. Wel is hij de geestesvader van mijn TKV’s .

Het zeer korte verhaal Libelleman, uit de gelijknamige bundel uit 2014, is in mijn ogen een van de beste ZKV’s onder de zon. Het verhaal gaat over een man die ’s nachts in een poel libellen fotografeert. Als bewijs van zijn nogal ongewone werk in de nacht toont hij Snijders de foto’s. Die ziet dat de man de waarheid spreekt, hij bestempelt hem als betrouwbaar. Wanneer de libelleman beweert ooit goudsmid te zijn geweest en voor een weddenschap een zeer klein doosje met een scharnierend deksel te hebben gemaakt in de vorm van een kubus ter grootte van een millimeter, brengt dat Snijders in een mentale spagaat. Dat geraffineerde samenspel van tegenstrijdigheden overtuigde me in één klap van Snijders’ virtuositeit. Ondanks zijn ogenschijnlijke luiheid en uitstelgedrag of misschien juist daardoor, moest hij wel beschikken over een geheim recept. Ik denk dat ik dat heb weten te achterhalen; Snijders vertelde levensechte fabels. Hij excelleerde erin je als lezer voortdurend heen en weer te slingeren tussen geloof en ongeloof. Biologerende onwaarschijnlijkheden en toevalstreffers verweven met een aannemelijke setting van alledaagsheid. ‘Dat herken ik!’ gevolgd door ‘Wie maakt nou zoiets mee?’ en dat steeds opnieuw in die paar honderd woorden.

Zondagochtend, 8.44 uur. Ik zet de radio aan, zit klaar met mijn beschuiten en kaas. Ik luister naar de klassieke muziek. 8.46 uur, ik word onrustig. 8.47 uur, nog steeds die muziek. Dan besef ik het ineens weer, A.L. Snijders is dood. Dat geloof je toch niet.