TKV De kast

Wat heeft hij gedaan? Straks zal de deurbel gaan en is het zover. Hij slikt een schicht paniek weg die vanuit zijn buik via zijn keel omhoog schiet. Vanaf de diep doorgezakte bank voor het rek met lp’s kijkt hij net over de vensterbank heen de voortuin in. In een opening in de haag zit een roodborstje op een tak. Het poept de hedera onder met een nieuw laagje glimmend wit. Tussen vettige slierten haar door slaat de man het verdwaasd gade. Zijn blik glijdt naar boven en volgt gedwee de witte guirlandes van de bloeiende sleedoorn die over de heg richting de straat golven. Zijn gedachten worden het weiland aan de overkant ingezogen, in de zee van schreeuwend witte madeliefjes die zich uitstrekt tot waar de tarwe uitstoelt op de akker erachter. Hij kan het niet laten, laat zijn herinneringen weer de vrije loop. Hij ligt weer naast haar, in het veld vol witte bloemen. Hij voelt hun knopjes minzaam buigen onder het gewicht van zijn rug. Zijn schouder raakt de hare, in een verlegen en tegelijkertijd nieuwsgierige verkenning. Ze turen net zo lang in het oneindige blauw van de lucht tot het voelt alsof het hen zal opslokken. ’s Avonds neemt ze hem mee naar haar ouderlijk huis. Haar moeder ontvangt hem met open armen, trekt hem liefdevol tegen haar besmeurde keukenschort alsof ze hem al jaren kent en schuift hem aan haar tafel voor het dampende avondeten. Hij voelt een gelukzalige blos optrekken in zijn wangen, terwijl hij naar het meisje van zijn dromen kijkt aan de andere kant van de tafel. Achter haar staat een blond houten dressoir met een strak eigenwijs ontwerp. De kleur van het meubel versmelt met het goud van haar lange sluike lokken. Precies op dat moment voelt hij iets in zijn binnenste vasthaken, als een wijnvlek in linnen. Iets dat hij nooit wil verliezen.

Maar het meisje vertrok naar de stad. Het Zeeuws-Vlaamse dorp tussen de polders was te klein geworden voor haar grootse toekomstplannen. Ze zwaaide opgewekt vanuit het raampje van de auto. Alleen haar moeder en de tarwehalmen op de akkers langs de weg wuifden terug. Hij stak kort zijn hand op, kon zich verder niet verroeren. In haar koffer onder een stapel broeken en zomerjurken lag een stuk van zijn hart. Hij voelde het andere deel scheuren. De moeder kneep hem een laatste keer in de wang met een zachte meelevende glimlach.

Dat najaar kocht hij in een muffe feesttent op een bazaar in een naburig dorp zijn eerste dressoir. Het was een afdankertje, met één klapperende rondgetrokken deur en een uitgebeten plek in het lichte hout van het bovenblad. Hij had er zijn ogen niet meer vanaf kunnen houden. Het had ondanks de mankementen die kenmerkende eigenwijze uitstraling met uitstaande poten. De lades waren bekleed met een laagje matzwart fineer, wat het stoere ook iets chiques gaf. Het hout was onder de laag stof nog altijd hoogblond. Samen met zijn vader droeg hij het ding naar zijn slaapkamer. Boven knikten ze zwijgend naar elkaar. Spullen om erin te doen had hij niet.

Een lichte schok brengt hem uit zijn mijmeringen terug op zijn groezelige bank. Hij werpt schichtig een blik op zijn horloge. Nog 10 minuten! Hij staat op een loopt rusteloos langs de onafgebroken rij lage kasten die zijn kleine woonkamer van wand tot wand vult. Zijn vingers glijden over de bovenbladen. De warme kleur van het hout gloeit door de boenwas. Bij een van de kasten staat hij stil. Raakt de verkleurde plek aan. In de advertentie schreef hij: Leuk retro dressoir voor de liefhebber. Hij was eerlijk geweest over de vlek en het kromme deurtje. Telkens schoot het door zijn hoofd om ervan af te zien, de advertentie te verwijderen. Alles bij het oude te laten. Maar buiten onder een bouwzeil wachten andere kasten. Voor deze vele mooie andere.

De deurbel schalt door de gang. Hij heeft de neiging om achter de bank te duiken en niet thuis te veinzen. De bel klinkt nog een keer en er verschijnt een vrouw met een opgewekt gezicht en een blond opwippend paardenstaartje voor het raam. Met een hand boven haar ogen tuurt ze naar binnen en wanneer ze hem gewaar  wordt steekt ze hartelijk haar hand naar hem op als groet. Hij sloft door de hal, krijgt de ene voet nauwelijks voor de andere en opent uiteindelijk de voordeur. ‘Hoi’, zegt de vrouw. ‘Ik kom voor de kast.’ Hij knikt en gebaart dat ze verder naar binnen kan komen. Hij kan geen stap zetten. De vrouw neemt aarzelend het voortouw en loopt voor hem uit de woonkamer in. Ze slaat haar hand voor haar mond. ‘Wat heb je er veel!’ zegt ze met een hoge stem. Er klinkt verrukking in door. Hij knikt alleen en wijst. De vrouw volgt zijn vinger en stapt op het middelste dressoir af. ‘Dit is hem he?’ zegt ze zonder hem aan te kijken. Ze voelt even aan de verschoten plek. ‘Geen probleem’, constateert ze, meer tegen zichzelf dan tegen hem. Ze kijkt hem aan met blije ogen. ‘Ik neem hem hoor.’ Een pijnscheut schiet door zijn maagstreek. Ergens diep van binnen lijkt een luik onder hem vandaan te klappen. Hij voelt zich vallen. Peilloos diep.

De vrouw overhandigt hem het briefgeld. Terwijl ze een transportbusje achteruit rijdt en voor zijn huis parkeert, merkt hij dat hij het geld in zijn handpalm tot een prop heeft geknepen. Samen dragen ze de kast naar de achterkant van de wagen en leggen haar op een deken op de vloer. De vrouw weet van wanten, ze snoert het meubel stevig vast met spanbanden. Hij kijkt werkeloos toe.
‘Het deurtje mist een haakje aan de onderkant’, weet hij uit te brengen. ‘Als je dat herstelt, sluit die misschien weer.’ De vrouw springt uit de laadbak en blaast een pluk haar uit haar verhitte gezicht. ‘Wacht!’, hij steekt een vinger op ten teken dat hem iets te binnen schiet. Hij draait zich om en loopt het huis in. Uit een houten kistje in het rek met lp’s vist hij een zwarte sleutel met een rond oog. Naast het kistje staat een lamp met een houten voet. Op de stoffen kap prijken gestileerde oranje en bruine bloemen. Even aarzelt hij, dan grist hij de lamp uit het rek en loopt terug door de gang naar buiten. De bakelieten stekker sleept tikkend over de plavuizen. De vrouw is inmiddels achter het stuur geklommen en heeft de motor gestart. Door het portier reikt hij haar de sleutel en de lamp aan. ‘Deze horen erbij’. De vrouw legt ze naast zich op de bijrijdersstoel en steekt haar duim op terwijl ze de deur dichttrekt. Ze keert op de oprit van de buren en draait de wagen weer de straat in. Als ze langs hem rijdt zwaait ze vanuit het omlaag gedraaide raam. Haar blonde paardenstaart wipt op en neer in de wind.