TKV Liguster

Twee vrouwen op fietsen. Ze verlaten het centrum van de oude stad aan de rivier. Ze hebben zich er gelaafd aan koud bier op een terras langs de kade en aan kunst van vroege meesters en een eigentijdse lokale schilder. Die verliet nooit zijn erf. Liet zich voor zijn abstracte werk inspireren door het stukje tuin net achter zijn huis. In die paar vierkante meter vond hij een muse en zag hij het leven zelf. Dreiging in grijzen en blauwen van tuinpadtegels in een regenbui, hoop in citroenig en neon rose hooglicht op vijverwater in de zon. De vrouwen rijden door buitenwijken waar een deftige rust heerst. In de tuinen rond de huizen groeit statig de kardoen en bloeit liguster loom in de middagzon. De vesten van de vrouwen zwiepen een wolk van parfum uit de bloemen in de hagen. Hij hecht zich aan de vliezen in hun neus als handafdrukken op een ruit. De vrouwen zijn verwanten. Alleen de tijd ligt tussen hen in, met een spanne van zo'n 30 jaar waarin geleefd en nog te leven levens elkaar treffen en verdergaan. Ze delen een liefde voor het onverdunde loodwit in de wolkenluchten van Weissenbruch. Wijzen met dezelfde smalle vingers naar bezienswaardigheden en doorwaken hun nachten met dezelfde onrust. De jongere vrouw bevecht in het donker vraagstukken die zich pas tegen het ochtendgloren laten terugduwen in hun holen. Ze roert tobberijen rond en rond in de nacht, als hompen garend vlees in soep. Maar ook soms eerder op de avond drukken de problemen van de wereld, op het vermorzelen af. Zoals pas, toen ze in de invallende schemering nog met overvolle weekendtassen door de straat liep. De dingen om haar heen zogen als zwarte gaten alle licht uit wat restte van de dag. Het paars van de lavendel in de voortuin keerde zich binnenstebuiten, vereenvoudigde tot een gradiënt van schaduwen. Alleen het wit van de klimroos tegen het portiek hield nog stand. Alles leek ondieper en tegelijkertijd peilloos. Op de stoep ontwaarde ze een donkere flard. De aard ervan onduidelijk en daarmee onderworpen aan haar argwaan en oordeel; een achteloos weggegooide chipszak, een plastic boodschappentas misschien. Er bovenuit torenend keek de jongere vrouw vol walging naar het duistere hoopje op de tegels. Tastbaar artefact van leed en onrecht. Even stond ze vertwijfeld; kon ze het weer opbrengen, weer dat rapen, tegen beter weten in, dat onbegonnen werk? Desondanks reikte haar hand naar de chipszak, greep die venijnig in de kraag. Er volgde geen kraken. In tegendeel. Haar vingers landden in twee veerkrachtige kommen, gleden langs gladde stof over brede banden en ontwaarden tussen de hollingen een potsierlijk strikje. Haar eigen bh! Overrompeld trok ze het ding van het wegdek. Duwde het tegen zich aan, koesterend en opgelucht alsof ze een zoekgeraakt kind terugvond. Net buiten de oude stad vervolgen de vrouwen hun weg over een fietspad dat de bochten van de rivier volgt. Halmen slaan tegen hun trappers en sandalen en blijven steken tussen hun tenen. Ze laten zich lokken door de overslaande roep van een verre koekoek.