TKV Druppel

Met bakken valt ze. Uit een ondoordringbaar grijze oktoberhemel. Waar ze zich losmaakt voor de vrije val op zo’n vijf kilometer hoogte, ziet het staalblauw. Verzadiging heeft een kleur. Ze tuimelt naar de oppervlakten, die haar gang zullen dicteren. Na haar landing zal ze door vernauwingen worden gestuwd, over hobbels worden geduwd, in holtes wegzakken en langs rondingen glijden. De ultieme overgave en de gratie waarbij ze bestaat.
Er klinkt een pets. Ze is neergekomen, in veelvoud gedeeld op een Doyenne du Comice in een boomgaard langs de Linge. Zij en haar andere delen spatten naar alle kanten. De fris groengele schil van de peer glanst erdoor van het vocht. Af en toe, als de zon heel even tussen de wolken door weet te wurmen, kleurt die bijna goud. Dan druipt ze omlaag langs de heupen van de vrucht tot in het kuiltje onderop. Nu zou ze eigenlijk tussen het gras moeten vallen, in de poriën van de aarde moeten wegsijpelen. Het begin van haar aardse tocht die altijd dezelfde bestemming kent, de zee. Maar er komt iets tussen. Het toeval wil dat ze van tussen de billen van de handpeer niet in het gras, maar op de zwarte spijkerbroek van een vrouw valt. De dame staat met haar mobieltje foto’s te maken onder de boom. Een windvlaag trekt aan de takken en lanceert een douche. Er klinkt een gesmoorde krachtterm, als ze, samen met alle anderen, op het mens terechtkomt. Direct voelt ze hoe de vezels van de broekspijp aan haar beginnen te nippen. In een mum van tijd is ze verslonden door het dorstige katoen. Urenlang draait ze rond in een ritmisch cirkelen dat vanuit de trappers van een fiets wordt opgewekt. Het landschap glijdt voorbij, niet onprettig traag. Het zwerk blijft onafgebroken spugen, steeds maar meer vocht. Zoveel, dat zelfs de katoenvezels niet meer willen drinken. Er suist een bries langs die vernikkelt. In de uren die ze op en neer deint en langs het spatbord schuurt vangt ze flarden op van gesprekken tussen de vrouw en haar vader op de fietsen. Hun woorden resoneren in de frequentie van gezamenlijke herinneringen, van overpeinzingen en dilemma’s. Ze hoort ook over een droom. Een oude liefde in een nieuwe wens. Daar boven het natte fietspad, beseft ze dat dromen niets met toeval te maken hebben. Ze volgen de wetten van de passie, de vastberadenheid van het hart.

In de taverne naast het slot net buiten Asperen brandt een vuur in de kachel. Er bovenop staat een ventilatortje dat de droge warmte de ruimte in blaast. Water stroomt van de panden van de regenjassen die de twee fietsers over stoelen hebben uitgespreid. Er vormen zich plasjes rond de poten van de bistrotafel. Na een paar minuten begint de temperatuur in de broekspijp te stijgen. Terwijl het dampen begint, wordt het minder krap om haar heen, tot ook zij opgaat als gas. Het vrij zweven en tollen, het is heerlijk. Pas tegen een van de brede oude houten spanten onder het dak wordt ze weer vloeibaar en begint ze opnieuw te druipen, de voortzetting van haar weg naar zee. Onder haar, op het tafeltje voor de kachel ontstaan nu ook plasjes rond de voet van de glazen weizenbier. Nieuwe energie entert de monden in de vorm van zwarte olijven en gloeiendhete borrelhapjes uit de frituur die door mosterd worden getrokken. Er wordt gesproken over vriendschap, over wonderlijke constructies in relaties en persoonlijke ontwikkeling. Over het inzicht dat ouder worden ook helpend is. De avond valt en duwt de druilerige dag weg naar het westen. De dochter en haar vader vinden een Indiër in een naburig stadje. Die dient hen geurige gele curry’s op en met geklaarde boter overgoten naans. Met de wind in de rug is de terugweg door het donker, gemakkelijker. De rivier glinstert magisch op in het schijnsel van hun koplampen.

De volgende dag dampt de Betuwse grond in de vroege zonnestralen. Boven de uiterwaarden hangt een voile gordijn van mist. De dochter en haar vader fietsen tot aan het einde van de brug naar Beesd. Zetten ze daar in het gras. Op de brug kun je een eind kijken over het water. Kringen cirkelen rond vislijnen en een voort tuffend bootje trekt rimpelingen achter zich aan. De Linge spiegelt het indigoblauw van de lucht en stipt er de oranje reflectie in van een afgemeerd sloepje. Op de smalle strook voor voetgangers over de brug klappen ze kleine veldkrukjes open waar ze op gaan zitten. De hand van de vader stuurt een fineliner over een schetsboekje. De oevers onder hem lopen over op het papier. In een mum van tijd stroomt de Linge over zijn schoot. De dochter schrijft; haar potlood vertelt over de gang van een regendruppel. De druppel, zo schrijft ze, beweegt zich in navolging van de natuurwetten, vervolgens ogenschijnlijk naar de grillen van het toeval: obstakels, wendingen. Maar ze weet het zo net nog niet, van dat toeval. Voor haar is er nu alleen de bevestiging. In de sensatie van de droom die stapje voor stapje bewaarheid wordt. In de nabijheid van de man op het krukje voor haar, van wie ze leert het leven te absorberen.