TKV De ijscoman van Monte

Achter de bladderende muren van de begraafplaats rusten de doden van Monte in hun urnen. Nissen geschakeld onder daken van glimmend lei. 10 breed, 5 hoog. In Spanje is stapelen geen schande. De gestorvenen sleten hun dagen in de flats van Santander of op de boerenerven daaromheen. Op de heuvel van Monte die met steile rotswanden de oceaan in duikt, worden zij niet vergeten en met liefde geëerd. In, op en rond het marmer van de nissen verschiet het plastic van de bloemstukken van kleur in het alles blekende zonlicht. Maria’s vouwen vroom hun ceramieken handen in gebed. Enkele meters links van de toegangspoort, waarin een antiek hek wegroest in de zoute zeelucht, piept een schoorsteenpijp boven de muur uit. Ook weinig subtiel. Het ding laat niets te raden over. Alles gaat uiteindelijk in rook op. Er zullen dagen zijn waarop de pluim te zien is, ook op de aangrenzende camping. Kampeerders zullen zich er vanuit hun voortent over verbazen. Tussen de buitenwijken van Santander en de Atlantische oceaan rollen de akkers vanaf het hoge land omlaag richting de kust. Mais knipt er met stugge bladeren, als lange groene vingers, op het ritme van de bries die niet verkoelt. In een wei waakt een merrie met een half oog over haar dommelende veulen. Ze vecht tegen de slaap die binnendrijft op het monotone geluid van cicaden die hun liefdesliederen raspen in de greppel. Verder is het stil. Ieder geluid valt naast zijn oorsprong neer in het vacuüm van de hitte. Vanaf dit punt glijdt de weg omlaag, de weilanden en percelen maken plaats voor een zoom van bebouwing langs de straat naar de boulevard. Daar woedt een strijd tussen nieuwe tijden en oude waarden. Spiegelende gevels rijzen eruit op en rijgen zich aaneen. Maar ineens is daar die leemte. Wat achter een verwilderde heg in eerste instantie op een bouwput lijkt voor nog meer glimmende nieuwbouw, blijkt een boerderij. Runderen hebben zich verzameld rondom een stalen ruif waar ze plukken hooi uit rukken. Hun poten stampen met plofjes rode aarde naar vliegen. Aan de rand van het stoffige terrein kruipt een mesthoop tegen de glanzende muur van de buurman op. De stank wordt door de airco’s aan de gevel krachtig naar binnen gezogen en in zijn kantoren rondgepompt. Het lint van gebouwen gaat verder omlaag. Beneden op de boulevard langs het strand wordt duidelijk waar alle levenden zich ophouden. Het middaguur is gepasseerd en de siësta gonst. Op de trottoirs wordt gevochten om terrastafeltjes. De communicatie erover verloopt met grootse gebaren, harde kreten en lachsalvo’s. Het is lastig op te maken waar een gesprek eindigt en een ruzie begint. Er wordt opgediend: brood, olie, olijven, noten, stoeptegel dikke tortilla’s en gefrituurde inktvistentakels met nappen opgekruld tot dieppaarse rozetten. De geur van ecualyptusbomen vermengt zich met die van geroosterd vlees. Half over een pleintje en een aangrenzend stuk grasveld langs de straat is een feesttent opgetrokken, de zijpanelen weggeschoven om een bries binnen te laten. Er klinkt muziek en er wordt gegeten aan houten klaptafels. Bij de ingang zwoegt een kerel boven een walmende barbecue. Hij grijpt met een stalen tang naar stukken vlees op schalen zo groot als tractorbanden. Het vlees kletst sissend tegen de roosters, zweetdruppels vallen er tussendoor. Op het strand ziet het donker van de zongebruinde lijven. Billen en borsten vallen uit hun textiel, ook in de rij voor het busje van de ijscoman. Door het glas van zijn vitrine en over de bak met pistache en yoghurtijs kijkt hij noodgedwongen omlaag naar de uitgestalde lichamen en in de voorgeschotelde boezems. Zijn bollen ijs hebben een stevig aandeel in de cup-maten die aan zijn wagen voorbijtrekken, beredeneert hij. Ondertussen prikt hij een papieren parasolletje in een kinderijsje en leunt uit zijn kraam om het te overhandigen. Als hij opzij kijkt naar het strand, vormen de honderden gekleurde parasols een waas voor zijn ogen, als een olievlek in een plas water. Het zijn de paracols denkt hij, de parasols en de borsten, die de uitbundigheid van de zomer af laten lezen. Op doordeweekse dagen is er voldoende plek voor zijn ijshandel. In het weekend eisen zijn concurrenten die van heinde en verre komen, hun plek op. Ondernemen verandert dan van commercieel schuren in hakken. Hij ruimt het veld en rijdt zijn oude Iveco met dubbellucht de heuvel van Monte op. Hij parkeert aan het strand naast de brug waarover je naar de kerk op het eiland kunt lopen. Op respectvolle afstand van het terras van de taverne. Hij bedient daar de kruimels; de lokalen van Monte, de toeristen die op slippers de kerk bezoeken en de campinggasten op het strandje onder de brug. Hij kijkt uit naar Elisa, het meisje dat achter de bar werkt op de camping. Hij kent haar al vanaf dat ze een klein meisje was. Nu is ze een vlotte tiener, een krachtige vrouw in de dop. Ze is de kleindochter van de oude campingeigenaar die nog altijd op het terrein woont. Ze noemt hem liefkozend ‘opa spencer’, omdat hij alle dagen in een wollen gestreepte spencer loopt, niet over een overhemd, maar direct op de huid. Opa spencer laat het zware werk op de camping aan zijn zoon over, maar heeft zich nog enkele klusjes toegeëigend. ’s Morgens controleert hij de zuurtegraad van het zwembadwater met plastic staafjes in een buisje. Daarna drink hij een espresso en heft met rochelende geluiden gewichten in een kamer links van de bar. De spencer blijft aan. ‘s Middags maait hij op een zitmaaier het gras op de veldjes waarvan de kampeerders hun hielen hebben gelicht. Daarna voegt hij zich weer bij zijn kleindochter aan de bar en laat zich door haar rode wijn inschenken. Elisa is gedreven. Ze spreekt haar talen: Spaans, Baskisch, Engels, Frans en wat Duits. Ze oefent die enthousiast door haar klanten aan de bar in hun eigen taal te vertellen over haar droom, ze wil gaan werken met kinderen met het Downsyndroom. Ze volgt er een opleiding voor in Merida in het gortdroge Extremadura. Ze moet er 7 uur voor reizen met de bus. Gedurende het schooljaar komt ze maar zelden naar huis. In de zomer werkt ze bij haar ouders en opa Spencer op de camping, achter de bar waar ze koffie schenkt en croissants verkoopt met het formaat van een frisbee. Met het geld dat ze verdient spaart ze voor een wereldreis. Als ze vrij is gaat ze met haar vriendinnen naar het strandje onder de brug of hangt rond op de bankjes tegenover de bus van de ijscoman. Ze zwaait altijd opgewekt naar de hem. Hij kan het gegiechel over make-up en jongens volgen. Ik kan haar hóren opgroeien. Als ze een praatje met hem komt maken, laat ze hem trots haar nieuwe naveltruitje zien. Ze draait zichzelf erin rond als een ballerina in een speeldoosje. Ze kijkt hem verwachtingsvol aan. Hij lacht, knikt goedkeurend en noemt haar guapa. Ze huppelt weg in haar spijkerbroek met gat op de knie en komt terug met de anderen om een ijsje te kopen. De ijscoman grinnikt in zichzelf, hij weet van haar plan voor een wereldreis. Maar hij vermoed dat het sparen moeizaam verloopt. De jonge meiden voor zijn bus ogen als wulpse vrouwen, maar bestellen, met hun acrylnagels tegen het glas tikkend, nog altijd smurfenijs en steken met kinderlijk plezier blauwe tongen naar hem uit. Ze hoeven niet af te rekenen; dat is zijn bijdrage aan een wereldreis.