Oesterput

Voor Moederdag nam ik mijn moeder mee op een schrijf-schilderexcursie. Dat leek me leuk, samen erop uit: kletsen, eten en drinken en wie weet ook nog wat creatiefs doen. Het idee was dat we, versterkt door koffie, taart en een rustieke lunch uit een mand, ergens op een mooie plek zouden gaan schilderen (zij) en schrijven (ik). Zij kan dat, in een half uur ofzo een schets op papier zetten, met een paar vegen verf een indruk vastleggen van wat er om haar heen gebeurt. Ik had bedacht dat ik dat ook wil leren, dat schetsen. Maar dan met mijn pen, met tekst. Gewoon ergens gaan zitten en schrijven maar. Over wat ik zie op dat moment, over wat er in me opkomt daar. Het werd een ongebreidelde schilder en schrijfboel. We deden wat ons inviel. Het was heerlijk. Net als de taart overigens.

Oesterput 1
Een plek voor zintuigen. Schrille kreten van allerlei witgekleurde watervogels, ik denk zwartkopmeeuwen en sterns. De sterns vliegen af en aan vanaf een eilandje gemaakt van plastic drijvers. Het eiland ligt in een inlaag vlag achter de dijk. Ze zitten er hutjemutje op elkaar te broeden, echt gettovolk. Mijn stoel, die ik achterin de auto heb meegenomen, heb ik op het havenplateau gezet, direct aan het water. Ik kijk naar de overkant waar de oevers van Schouwen zilverig oplichten. De reflectie in het water geeft de bomen daar vreemde langgerekte vormen, als grillige inktvlekken. Op het havenplateau hangt een lobbige stilte. Alleen de witte lawaaimakers die rond peddelen in het water in de haven, vliegen af en toe klapwiekend op tijdens hun geruzie. Net buiten de havenkom drijft een onrustige kraag schuim, wit als een baal printpapier. Eronder kolkt de Schelde aquamarijn en stromen ongrijpbare groenen en blauwen. Ze maken hebberig. In een pot zou ik ze willen stoppen om ze thuis op kasten en muren te kunnen smeren. Het water duwt de kraag in spitse punten omhoog. Met windvlagen rukken er zich vlokken uit los die als nieuwsgierige lammetjes de haven in drijven. De meeuwen zien ze komen, zwemmen alert van ze weg. Beter een respectvolle afstand bewaren tot die vreemde witte dodden.
Er ratelt iets het havenplateau op. Een man fietst voorbij. Van zijn trappers draait er maar één rond. De andere hangt stil en ondersteunt het lamme been. Het zachte rubber van de banden vouwt zich zuigend rond de kasseien en schuurt oesterschelpen tot gruis. Onder de snelbinders zit een kartonnen doos geklemd. In de doos stuitert een kamerplant met witte bloemen.

Oesterput 2
Het fietspad slingert langs de zeedijk tussen goudgeel gras en basalt. Net voor het havenplateau duikt het omlaag en komt uit op een parkeerplaats. Naast een van de auto’s laat een pensionado met een koddig petje zijn drone uit. Het vliegding zat opgeborgen in een grote zwarte koffer en werd, na montage, met zorg op de stenen naast de wagen neergezet. Het zou me niet verbazen als ik de man tegen de machine had horen praten: ‘Ja, je mag zo los’. Ik zit in de berm naast het fietspad, met twee stoelpoten op het asfalt. Op ooghoogte wiegen graspluimen in de wind, over elkaar heen buitelend als spelende kinderen. Erachter, op Neeltje Jans, draaien statige reuzen in de frisse zuidwester bries. De wind schampt mijn kruin en maakt mijn vingers rond mijn pen stram. De warmte komt van achter me. De middagzon schijnt op mijn rug en schouder. Ik draai mijn gezicht ook een beetje naar de warmte. Vanuit mijn ooghoek volg ik de bewegingen van mijn moeder die een paar meter verder in het gras zit. Ze schildert op een aquarelblok. Steeds steekt ze haar penseel tussen het gras om hem tingelend schoon te tikken in een glazen pot met water. Daarna strijkt ze hem weer langs de kleuren in de verfdoos. De vormen van de drooggevallen slik waar ze op uitkijkt trekt ze naar het papier op haar schoot. Een nieuwe wereld ontstaat daar, geen kopie. Instinctieve bruinen en grijzen, aandachtig blauw en groen, swingende okers. Deze plek, aan de drooggevallen havenkom, zal voor mij voortaan altijd die dansende nieuwe wereld zijn.