Kort rondje

Vlak voor kerst besloot ik weer eens een rondje te gaan rennen. Niet om tijdens het kerstdiner ongestraft in m’n eentje een schaal witlof met kaas leeg te kunnen eten of om na het toetje zonder kleerscheuren nog mijn broeksknoop dicht te kunnen doen. Geen ongenadig sporten, urenlang, onvermoeibaar en in de hoogste stand. Maar juist doelloos een beetje bewegen. Dus hees ik me in strak tenue, kneep mijn haar in een wiebelstaart en zette een koptelefoon op waardoor Oasis’ Morning Glory schalde. Zo draafde ik over de stoepen door mijn wijk. Door brandgangen, langs glasbakken en verregende speeltuintjes waar schommels spookachtig eenzaam heen en weer slingerden in de wind.

Na een paar minuten liet ik mijn tempo alweer zakken tot wandelpas. Zonder zwaar gehijg, langzaam opwarmen. Heel verstandig. Als mensen toen hadden beweerd een aureool uit mijn hoofd te hebben zien groeien, had ik ze direct geloofd. Twee minuten lopen. Vervolgens weer hollen. En dat een paar keer. Het eerste zweet prikte in mijn oksels. Het bloed steeg langzaam via mijn wangen naar mijn voorhoofd. Door de koude wind zagen een paar van mijn vingers, ondanks mijn inspanning, nog steeds groenig wit. Ik trok de mouwen van mijn jasje ver over mijn handen en klemde ze van binnenuit dicht met mijn vuist.
In de Wittezeestraat liep een vrouw vanuit een voortuintje naar de auto die langs de stoep geparkeerd stond. Ze keek even op toen ik haar voorbij rende. We groetten elkaar niet. Schijnheilig stelde ik mijn volgende wandelinterval even uit tot ik om de hoek achter schuttingen uit haar zicht verdwenen was. In de fietstunnel die onder het staartje van de A58 door schiet sprak ik met mezelf af dat ik nog een klein blokje zou volhouden. Eerst het spoor over, met de knieën aanstellerig hoog opgetrokken over de rails heen springend, alsof ik horden liep. Dan tot aan de sportschool bij het kanaal. Een eindje langs het water en bij de zwemschool weer richting huis. Er was dan precies nog een mooi stuk om wandelend een cooling down in te lassen.

Nu wel hijgend en met een rood hoofd bereikte ik opnieuw de Wittezeestraat. De vrouw met de shoppers liep nog steeds rond haar wagen. Al van een afstandje kreeg ze me in de gaten. Terwijl ik dichterbij kwam ging ze rechtop staan met de voordeur in haar hand. Ik zag haar mond bewegen. Ze keek me daarbij vrij indringend aan. Ineens begreep ik dat ze het tegen mij had. Ik vertraagde mijn pas. Met een hand trok ik het kussentje van mijn koptelefoon van mijn oor en keek haar vragend aan. ‘Ben je nu al weer terug?’ vroeg ze. Ik knipperde even met mijn ogen in ongeloof. ‘Dat was dan een kort rondje’, constateerde ze met een schuine lach. Auw! Een steek als van een bij. De angel wiebelde na in mijn ego. Ik was in verwarring. Ze noemde mijn rondje ‘kort’. Konden rondjes behalve klein ook kort zijn? En dat vriendelijke gezicht paste niet bij de sneer die het gaf.

Afijn, mijn trots was niet langer bereid om hier verdere analyses op los te laten en suggereerde bliksemsnel een harde tegenaanval. Een venijnige, die verband zag tussen haar buiten proportioneel grote bovenbenen en de zak chips en het pak gevulde koeken dat uit de tas in haar hand stak. Maar tot mijn eigen stomme verbazing mepte ik niet terug, figuurlijk dan. Op de een of andere manier overviel mij daar, op die stoep, in mijn lawaailegging en op die aandoenlijk grote witte hardloopschoenen van me, een groots gevoel van mededogen. Voor mezelf in eerste instantie en ook voor de gevuldekoekenvrouw. Er was niets mis met mijn, zo je wilt, ‘korte’ rondje. Dat was juist zo bedoeld. Verantwoord opbouwen noem je dat. Maar hoe konden haar arme dijen dat weten?

Ik moest ineens denken aan hoe superieur Jochem Myjer ooit eens had gereageerd op een vrij ploerterige opmerking van Tommy Wieringa. Die laatste stelde in het programma van Pauw dat Myjers boeken over De Gorgels de ondergrens waren voor kinderen en dat hij ze zijn eigen kinderen, mochten die onverhoopt de serie in handen krijgen, het liefst zou afpakken. In plaats van terug te spugen gaf Jochem op Facebook de reactie: ‘Als mijn kinderen volwassenenliteratuur gaan lezen ga ik ze stimuleren (!) om Joe Speedboot van Tommy Wieringa te lezen. Een van mijn lievelingsboeken.’

Dat vond ik nog eens een chique staaltje iemand-de-andere-wang-toekeren. Daarop hoorde ik mezelf de gevuldekoekenvrouw warempel ook mijn andere wang toekeren: ‘Ik ben gewoon nog niet zo goed, mevrouw.’ Háár wangen beseften de begane uitglijer. Acuut kleurden ze scharlakenrood. De vrouw begon schuldbewust te lachen. Ze mepte zichzelf straffend tegen de kont, die vertraagd meedeinde in haar jeans. ‘Je bent in ieder geval al beter bezig dan ik.’